in welke kompasrichting je moet reizen om van punt A naar punt B te gaan. Op een papieren kaart: verbind A met B en bepaal met een kompas of kaarthoeklezer in welke richting die lijn loopt, bijvoorbeeld pal NO = 45o. Met een gps: richt je toestel op een zichtbaar doel (kerktoren, vuurtoren enz.) en lees de graden af op de Kompaspagina. In beide voorbeelden levert deze peiling de koers op die je strikt zou moeten volgen om B te bereiken: loop, rij of vaar steeds consequent langs de (denkbeeldige) lijn van A naar B. Elke afwijking van die lijn – door obstakels waar je omheen moet, of op het water door wind, golven en stroming – moet je dus steeds compenseren om weer op koers te komen. Je gps helpt je daarbij met de functie Peil en Ga. Lees hoofdstuk 9.6 van het boek gps wijzer. Al laverend, in de ‘wildernis’ of op het water, maak jij zo een route naar je doel.
Navigeer je ‘direct’ met je gps naar een wpt, waarvan je gps dan de richting én de afstand berekent, dan maakt hij een constante peiling die steeds verandert zodra je beweegt. Die peiling is meteen de constant veranderende aanbevolen koers en jij – obstakels en wind enz. trotserend – zoekt zo je route.
Navigeer je ‘routerend’ – wat alleen op het land en met een daarvoor geschikte kaart kan – dan maakt je gps het je heel gemakkelijk door alle berekeningen en keuzes voor je te doen en je een route voor te schotelen.
« Terug naar nieuwsoverzicht